Beginjaren levensloopOp de lagere school zei de onderwijzer op een dag tegen Henri Titselaar dat hij geschikt was om schilder te worden. Die opmerking was hem altijd bijgebleven en hij werd het uiteindelijk ook. Henri volgde zijn opleiding in Maastricht aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool tijdens de oorlogsjaren. In 1945 was zijn kunstenaarschap zijn middel om te overleven. Henri leidde een zwerversbestaan. Voor wat geld, chocola en sigaretten maakte hij zijn eerste portret in houtskool van een kapitein van het Amerikaanse leger. Hij werd de vaste portrettist in het ontspanningscentrum van het Amerikaanse leger in achtereenvolgens Heerlen, Kerkrade, Valkenburg en Darmstadt. In de laatste plaats werd hem door de Amerikanen een atelier-ruimte aangeboden in het American Art Studio Red Cross Club ‘Rubble Inn’. Hier maakte hij zijn eerste portretten in olieverf. Deze periode bracht hem wel ambachtelijkheid, routine, doorzettingsvermogen en werkdiscipline bij.Na terugkomst in Nederland volgde hij van 1947 tot 1948 een opleiding in Roermond aan het Instituut voor Beeldende Kunst. Om schilderijen aan de man te brengen trok hij van deur tot deur. Zijn portret ‘Kolonist - Peter Smeets’ werd in 1947 door het Koningin Wilhelminafonds bekroond. Na een korte tijd in Nederland trok hij naar Lugano in Zwitserland. Ook hier zwierf hij met zijn werk door de stad, op zoek naar geïnteresseerden. In de Akademie Luzern volgde hij nog een opleiding. In 1950 keerde hij weer terug en kwam, wegens de woningnood in Amsterdam, in ’s-Hertogenbosch terecht. Begin jaren vijftig, bij een opdracht voor een wandschildering in een bedrijf, ontmoette hij Ans van den Muijsenberg waarmee hij in 1954 trouwde. Zij was een niet te onderschatten steun en toeverlaat in zijn moeilijke jaren. De stabiliteit van een leven met zijn tweeën verving de onrust van het zwerversbestaan. De contra-prestatie-regeling van de overheid zorgde voor financiële verlichting. In 1959 maakte Henri een studiereis van anderhalve maand naar het Spaanse Gerona, mogelijk gemaakt door de Stichting Stipendia Kunstenaars te Eindhoven. Het kleurenpalet van het berglandschap van Gerona maakte diepe indruk op hem en zijn schilder-studies verkochten goed. Fort TitselaarHet echtpaar Titselaar verhuisde in 1960 naar een schamele woonstee zonder comfort op een idyllische plek aan de rand van ‘s-Hertogenbosch. Dit was een ‘op de buiten’ gelegen plek. De hardheid van het bestaan overvleugelde echter alle romantische dromerijen. Acht jaar lang leidde Titselaar met zijn vrouw een leven waaraan alle gebruikelijke comfort ontbrak. Elektra en verwarming waren er niet en water moest buitenshuis worden getapt in kannen en emmers. Stap voor stap timmerde en verbouwde Titselaar met vrouw en vrienden het pand tot een leefbaar nestje met een ruim atelier.De gemeente heeft het latere nieuwe atelier gebouwd aan het oude woonhuis-atelier, “maar het kost mij een berg geld”, aldus Titselaar in 2012.2 Het leefbare nestje was in werkelijkheid een fort. Herven 62: het witte huis op de heuvel oostelijk van de volkstuinen. Het fort is als verdedigingswerk in 1860 aangelegd onder de naam “redoute te Herven”3 aan de noordkant van de Orthense dijk: een vierkant gesloten aarden werk met natte gracht en aan de oostzijde een geknikte, stenen bekledingsmuur. In 1870 werd het met negen stukken geschut bewapend en werd een nieuwe brug over de keelgracht aangelegd. Op het terreplein bouwde men een blokhuis en enkele bomvrije gebouwen. Het was bedoeld als dekking voor de weg tussen stelling Hintham en ‘s-Hertogenbosch. In 1886 verloor het fort zijn militaire status, maar het is nog grotendeels aanwezig, met intacte wallen, gracht en brug. Later werd het een jeugdhuis, het woonhuis van kunstschilder Titselaar en nu het woonhuis van kunstenaar Gerard van den Dobbelsteen. Het wordt ook wel “het fortje” genoemd, als tegenhanger van het grote fort Orthen. Actief in onderwijs en cultuurIn 1978 werd Henri Titselaar aangesteld als docent vrij schilderen en tekenen bij het Bossche Palet. Hij was lid van de Sociëteit Cultureel Contact in Eindhoven. Dit was een gezelschap van schrijvers, schilders en dichters. Hierdoor kwam hij regelmatig in deze stad.Henri Titselaar was ook mede-grondlegger - en later erelid - van de Stichting Stedelijk Overleg Kunstenaars (STOK), een belangenorganisatie voor beeldende kunstenaars in ‘s-Hertogenbosch e.o. Laatste jaren in ‘s-HertogenboschZijn grote doorbraak is nooit gekomen en (inter)nationale erkenning bleef uit. Tot op hoge leeftijd bleef hij hopen en zich inzetten voor erkenning. In 2007 was er ter ere van zijn negentigste verjaardag een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk bij STOK. Eveneens in het Kruithuis waren vijf jaar later zijn schilderijen en lichtvensters te zien bij een groepsexpositie.Veel verkocht Henri niet meer en zijn werken waren ook aan de prijs. Hij hield van zijn “geesteskinderen”. Zozeer zelfs, dat hij er geen afstand van kon doen. Titselaar had graag gewild dat een door hem ontworpen kunstwerk gerealiseerd zou worden op een prominente plek in Den Bosch, maar daar is het nooit van gekomen. Tot aan zijn dood bleef de kunstenaar met het excentrieke uiterlijk (met Valentino-bril) wonen in ’s-Hertogenbosch en hield daar atelier.4 Voor de uitgave van een boekje over Ateliers in ‘s-Hertogenbosch (2012) werd hij geïnterviewd en gefotografeerd: “De kunstenaar wil zelf liever niet op de foto, behalve Henri Titselaar. Hij hees zich in zwart pak met bijpassende puntschoenen, hoewel pijnlijk voor zijn voeten. De ontmoeting met hem herinnerde me aan een Volkskrant interview met een kunstenaar die vertelde, eenmaal ouder geworden, geen concessies meer te willen doen aan zijn eigenheid. Henri, 94 jaar, is trots op zichzelf èn zijn werk. Zonder schroom vertelde hij me de beste schilder te zijn van Den Bosch, Nederland, de wereld. Doet er niet toe, zijn onvoorwaardelijke geloof heeft indruk op me gemaakt. (...).”5 Zijn laatste publieke optreden was bij de opening van het Bossche Museumkwartier in mei 20136. Na een kort ziekbed is Henri op 8 juli 2013 overleden. Eind dat jaar zijn 150 van zijn kunstwerken postuum geveild. Henri had bepaald dat zijn werk verkocht moest worden als het niet kon worden ondergebracht bij musea. Hij wilde dat zijn werk onder de mensen zou komen. De veiling in het Kruithuis was een groot succes; vrijwel alles werd verkocht. De opbrengst was voor STOK en met een deel van het geld is de Titselaar Award ingesteld, een tweejaarlijkse oeuvreprijs met als doel het lokale kunstklimaat te stimuleren. De prijs werd in 2015 voor het eerst uitgereikt en vormde een onderdeel van de festiviteiten in het kader van het 25-jarig bestaan van STOK. SchilderstijlenHenri Titselaar is bekend om zijn eigen experimenterende beeldspraak van kleurrijke schilderijen en reliëfs. Het kleurenspectrum vaak dicht bij de primaire kleuren rood, blauw en geel in zwarte lijnen die op het doek gekletterd lijken en die zijn latere abstracte composities zo bepalend vorm geven.Inhoud en vorm groeiden door een onophoudelijke experimenteerijver. Titselaar ontwikkelde persoonlijk schilder-technieken en onderscheidde zich met een geheel authentieke signatuur. Tijdens en kort na WO II maakte hij houtskoolportretten, aquarellen, pasteltekeningen en snelle schetsmatige portretten in olieverf. Door armoede gedreven schakelde hij in 1947/1948 over naar een veelzijdigere onderwerpskeuze: landschappen en stillevens. Vanaf 1948 zou de rode kleur, in grote variatie van tonen, als een soort ‘lijfkleur’ het hele oeuvre van Titselaar blijven vergezellen. In zijn latere abstracte werken was rood gedempter aanwezig. Als jonge schilder was Titselaar behept met een drang die hem ertoe aanzette het vak in alle uithoeken te verkennen met als einddoel om als een gedegen allround schilder te kunnen werken. In de jaren vijftig toonde zijn vroegste werk verwantschappen met diverse na-oorlogse kunststromingen. Zijn impressionistische toets (bij stillevens) veranderde stilaan in een pointillistische stijl. De inspiratie hiervoor vond hij in de grote stad: de massa tintelende lichtjes bij avond van een Eindhovens gloeilampenbedrijf, verkeerslichten en autolampen. Ook de geometrische abstractie van het Kubisme werd door hem getoetst op bruikbaarheid. De kleurindrukken die hij in 1959 opdeed in Spanje waren een soort voeding om vernieuwend bezig te zijn. FauvismeBegin jaren zestig begon hij met experimenten met vorm- en kleurinterpretaties in realistische landschappen, stillevens, naakten en portretten. Deze artistieke vrijheid en persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid bracht vooral kleuren tot leven. Titselaar zei hier zelf over: “Dit is geen conventionele manier van schilderen meer. De werkelijkheid wordt omgevormd tot vergeestelijkte realiteit die op die manier alleen in het door mij vormgegeven beeld zichtbaar is.”Zijn Fauvistische stijlexperimenten gingen haast natuurlijkerwijze over in een krachtig expressionistisch gebaar. “Ik schilder niet fijntjes en minutieus. Dat ligt mij niet. Mijn karakter, mijn dynamiek vraagt om een verhit gevecht met de materie en door mijn vakmanschap heb ik dat onder controle.” Hij stopte zijn gevoelswereld in zijn werk: sporen van felle, haast duivelse energie die zich herhaaldelijk in een brandend, agressief, vurig of bloedig rood een uitweg zoekt. De botsende krachten die in zijn persoon schuilden gaven veel composities een dramatische lading. Via het experiment vond hij het optimale evenwicht tussen beheersing en expressie van impulsen. Naast het vele schilderen oefende hij zijn tekenhand voornamelijk in het modeltekenen. Als vakman vond hij de ontwikkeling van tekentalent een noodzakelijke voorwaarde voor serieuze schilderkunst. In zijn visie vonden vorm en inhoud hierin hun samensmelting. Eigen stijlDe artistieke ervaringen zowel als de levenslessen uit zijn eerdere zwerversjaren vormden een vruchtbare bodem waarop zijn artistieke impulsen konden gedijen. Het ultieme doel in zijn leven was de ontwikkeling van zijn eigen stijl. Hij vond het zijn plicht om de vrijheid op te zoeken in de tijd van de ‘vrije schilderkunst’. Hij wilde verder bouwen op wat voorgangers uit zijn begintijd (Kadinsky, Picasso, Miro, Klee) aan vernieuwing brachten.Eén van Titselaars stijlen was het toepassen van de frotteertechniek. Voorafgaande aan het schilderwerk werd een ruige ondergrond geprepareerd door de aangebrachte verf op het doek te tamponneren. Ook ontwikkelde hij een eigen techniek die verwant is aan de zand-verfstructuur van de materieschilderkunst. Ook ging hij later met kunststofmaterialen (polyesterlakken) aan het werk. Het grote winstpunt van de moderne schilderkunst ervoer Titselaar in het gebruik van de zuivere kleuren. Kleuren die op de traditionele manier zijn gemengd verliezen hun expressiviteit. Door het doek vooraf met krijt te prepareren werd, bij het aanbrengen van pure verf uit de tube, elke mogelijke schittering vermeden. De ondergrond nam de meeste olie uit de verf op waardoor het schilderij een mat oppervlak verkreeg. Titselaar schiep een eigen wereld waarin elke relatie met de vertrouwde werkelijkheid ontbreekt. Zijn abstracte oeuvre verwijderde zich zo van de na-oorlogse stromingen die zijn vroege werk hadden beïnvloed. “Ik heb uiteindelijk mijn eigen resultaat gekregen: ik maak Titselaars”, zei hij. Eigen procedé: lakverf-giet techniekSchetsen maakte Titselaar volgens een eigen procedé waarbij hij zwarte lakverf op een neerliggend doek rechtstreeks uit een blik goot. Door verf te mengen met krijt wordt de vloeibaarheid afgeremd. Zwart op wit ‘tekende’ hij op deze wijze de basisvorm van zijn compositie zonder een vooropgezet idee. In de nog vloeibare zwarte lak strooide Titselaar vervolgens zwart zand, zodat de tekening een fluweelachtig reliëflaagje kreeg. Hij experimenteerde met diverse kleuren zand en lak.De zwarte ‘geschreven tekening’ moest een dag harden. De vrije ruimtes werden vervolgens, na een meditatieve sessie, met kleuren opgevuld. Titselaars meesterschap was de kunst van de direct-rake expressie op het vlak. De abstracte schilderijen in lakverf-giet techniek vormden de ultieme verwezenlijking van Henri Titselaars artistieke doel: zijn eigen stijl. Scraffito techniekIn 1959 kwam Titselaar in contact met de scraffito techniek, ‘cement-reliëf’. Titselaar zelf vatte zijn hele moderne oeuvre samen onder de gemeenschappelijk noemer: reliëfwerk.Procedé en resultaat vertoonden nauwe overeenkomst met de latere verf-zandtechniek, De uit een cementlaag geschraapte vorm is ook hier met verf ingekleurd. Jaren later borduurde Titselaar op deze techniek voort en ontwikkelde aldus zijn polyesterwerken. De basistekening werd bij dit procedé in de vorm van vloeibare polyester op een spaanplaat gegoten. Vooraf toegevoegde chemische stoffen zetten het verhardingsproces van de kunststof in werking. In te voegen kleuren werden met kleurenpasta’s met penseel aangebracht. Deze kunststoftechniek paste hij ook toe bij de vormgeving van raamschilderingen. Hierbij werd de basistekening in transparante en zwarte polyesterhars op een transparante kunststofplaat gegoten. Het resultaat was een lichtdoorlatend schilderij dat als een voorzetraam kan fungeren. De polyester experimenten wisselde Titselaar af met granolcomposities. De vrij dikke substantie leverde een uitgesproken reliëfwerking op. Titselaar onderzocht ook de werking en effecten van zwaarder en grover materiaal. VormentaalIn zijn abstracte stijl maakte Titselaar veelvuldig gebruik van de geometrische vormentaal (lijn , cirkel) en van meetkundige figuren afgeleide vormen. Uiteindelijk groeide zijn werk uit tot composities van ondefinieerbare vormen die in eindeloze ruimtes hangen als ruimteschepen in de kosmos. Kosmisch, biologisch, psychologisch. Titselaar geloofde in de onlosmakelijke, kosmische samenhang van alles.De abstracties zijn er niet om te worden verklaard of geanalyseerd. Ze kwamen voort vanuit zijn eigen wijsgerig gedachtengoed dat het geloof in de persoonlijke mogelijkheden voorop stelt. Het zijn zeer individuele verbeeldingen van universele inhouden uit het menselijk onderbewustzijn. In de vergaande abstrahering en door reducering van vorm en kleur tot het essentiële, wordt een absolute en tegelijkertijd religieuze dimensie gesuggereerd. “Door het concrete object in mijn beeldtaal los te laten, kan ik vanuit mijn onderbewuste werken. Uit deze onzichtbare realiteit ontstaan vormen met een surrealistische inslag.” Titselaar zag zichzelf als een klein radartje dat meewerkte aan de culturele vernieuwing. |
1999 |
Jan RamboutHenri TitselaarDKZet, Hapert | 1999 | ISBN 90-9012-206-0 |
Pieter A. Scheen, Nederlandse Beeldende Kunstnaars 1750-1950 M-Z (1970) 447-448